Namens het Fancy fair en missie comité zijn de afgelopen weken loten verkocht. De opbrengst van de loterij komt ten goede van het missiewerk van de missionarissen en zusters die we in Vorstenbosch nog hebben. Wilt u het werk steunen met een bijdrage, maak die dan over op rekening NL54RABO0155291815 t.n.v. fancy-fair.
Veel Vorstenbosche gezinnen kenden in het verleden religieuzen die in het klooster gingen en voor missiewerk werden uitgezonden. In de hoogtijdagen rond de oorlog waren er tientalen priester en zusters uit Vorstenbosch actief in kloosters en missie. Decennia lang werd jaarlijks begin oktober een fancy fair gehouden en geld ingezameld voor het missiewerk. De laatste priesters en zusters zijn vandaag de dag op hoge leeftijd. Een enkeling is nog actief.
Een van de missionarissen uit het verleden was Herman Hartmann. Geboren op 24 mei 1888 in Zeeland kwam hij op jonge leeftijd met zijn ouders naar Vorstenbosch. Vader Koenraad Pieter Hartmann was van 1891 tot aan zijn pensioen in 1917 hoofdonderwijzer op de school van Vorstenbosch. Herman werd in 1914 tot priester gewijd en uitgezonden naar Kisumu in Oeganda. Tot 1951 was hij werkzaam in Oeganda en Kenya. Daarna woonde hij tot 1960 in het missiehuis van Mill-Hill in Engeland. Hij verhuisde in 1960 naar het missiehuis Vrijland in Oosterbeek. In 1967 was hij even in Amsterdam waar hij plotseling op 20 april op 78 jarige leeftijd overleed. Herman kwam uit een religieus gezin. Vier van zijn zussen gingen ook in het klooster. Zij bleven wel in Nederland en hebben alle vier de laatste jaren in het klooster in Zijtaart doorgebracht.
Herman schreef in 1923 een ingezonden brief in de Sint Antoniusbode waarin hij met een behoorlijke inleiding om een motorfiets vroeg.
Uit Sint Antoniusbode, Godsdienstig maandschrift voor het katholieke volk, 19de jaargang nummer 1, januari 1923, uitgegeven „ten voordele der missiën door het zuster-missiehuis St. Antonius te Asten bij Helmond.“ Apostolisch Vicariaat van den Boven-Nijl (Afrika)
Per fiets door de Missie
Door de weledel eerwaarde heer Herman Hartmann uit Vorstenbosch.
Raad eens hoeveel kilometers ik sinds mijn komst in Oeganda, vijf jaren geleden, per fiets heb afgelegd? Ik zal het maar gauw zeggen want je raadt het toch niet. Dat is bijna 12.000 kilometer. Het moest allemaal gebeuren onder ons stovend blakerend Afrikaans zonnetje, en ik meen er dus met recht groot op te mogen gaan! Zo nu en dan op mijn lange tochten zit ik mij te vergelijken met het fietsend publiek in het vaderland. Postboden, handelsreizigers, militaire
wielrijders, dokters met drukke praktijk en tal van anderen. De vergelijking valt altijd in mijn voordeel uit. Een heel eind rijden zij in mijn geest met mij mee. Maar het duurt niet lang of de eindeloze vlakte voor ons, en de tropische zon boven ons, wordt hen te machtig en ze laten mij alleen doortrappen, alleen met mijn gedachten! Dan begin ik maar weer te vergelijken. Mijn inkomen vergeleken met dat van mijn reisgezellen valt ten nadele uit voor mij! Mijn inkomen is goed, en deze keer valt de vergelijking altijd veel minder dan dat van den postbode van daar straks. En hij krijgt tenminste vergoeding voor zijn fiets. Ineens wordt ik uit mijn dromen opgeschrikt door getoeter achter me, het is een motorfiets. Misschien is het een bekende, misschien zelfs een confrater die van heel goede vrienden in het vaderland zo’n ding cadeau gekregen heeft. Misschien is het de protestantse zendeling. Helaas, wie het is of niet, ik moet het tegen hem afleggen, en lang niet vriendelijk gestemd peddel ik achter hem aan de stoftunnel binnen, waarmee hij honderden meters voor mij uit, de weg heeft overspannen.
Toch zijn zulke ontmoetingen er verre van mij tegenstander van het motorfietsen te maken. Nee, hoe meer motorfietsen mij op mijn Afrikaanse tochten voorbijkomen, des te duidelijker wordt het mij dat het hier geen weeldeartikelen zijn, maar voor ons werk en onze gezondheid haast onontbeerlijke vervoermiddelen.
In de goede oude tijd was het een onomstootbaar axioma dat iemand moest werken om vooruit te komen in de wereld. Maar dat is nu allemaal anders. Om vooruit te komen in de ene betekenis van het woord moet men staken, om vooruit te komen in de andere betekenis van het woord moet men een vliegtuig, auto of minstens een motorfiets hebben. En wie moet zo hard vooruit als een missionaris? Wie heeft zulke grote afstanden te bereizen als hij?
Bij wiens werk is er ooit zoveel haast als bij het zijne? Staken doet hij nooit: dan maar een motorfiets!
Ik zal wel niet behoeven uit te leggen. waarom wij hier zo druk fietsen. De districten ons aangewezen beslaan honderden vierkante kilometers, en onze christenen wonen over dat gehele gebied verspreid. Vaak gebeurt het, dat wij tien of twaalf uren ver een bediening hebben; veel wegen zijn hier schappelijk, soms zelfs goed te noemen. Vooruit dus de fiets op!
Onlangs hadden we nog het volgende geval. ’s Zaterdags was ik na een fietstocht van 45 kilometer aangeland in Seroti, bij Father Ram. Zijn kapelaan was op missiereis en ik zou dus Seroti door de zondagsdrukte helpen, en op maandag weer naar huis gaan. Maar ik had niet lang uitgerust toen ik vernam dat de pastoor van Ngora, een missiestatie die weer 40 kilometer verderop ligt ziek was en vroeg of niet een van de Seroti-Fathers, zijn buren, bij hem kon komen, want zijn kapelaan was ook onderweg. Er zat niets anders op, ik moest er ’s zondagsmorgens heen. De ziekte was niet van zeer ernstige aard en ’s maandags was ik alweer op pad, terug naar Seroti. Op dinsdag heel in de vroegte (4 uur) had ik nog zo’n tocht, naar huis, want mijn pastoor moest noodzakelijk nog die morgen vertrekken, ook per fiets, naar de statie van Monseigneur te Nsambya (een afstand van 235 kilometers).
Veronderstel nu eens, dat we allebei een motorfiets hadden. Mag ik veronderstellen dat we er allebei een krijgen?
(bron: Frank Geenen)